De waarborgen die verzekeraars doorgaans vormen bestaan uit oordeelkundig gespreide beleggingen, in de eerste plaats voor meer dan 75 % in de vorm van hoogwaardige staatsobligaties – te beginnen bij Belgische – en obligaties uitgegeven door vooraanstaande ondernemingen, en meer bijkomstig participaties, aandelen, onroerende goederen en hypothecaire leningen. De regelgeving bepaalt dat de waarde van die beleggingen de waarde moet dekken van de verbintenissen ten aanzien van de verzekerden en rechthebbenden. Algemeen geldt zelfs dat de waarde van de beleggingen die van de verbintenissen van de verzekeraar overstijgt. Deze tegoeden vormen de tegenhanger van de schuld van de verzekeraars ten aanzien van de verzekerden en rechthebbenden. Die hebben het statuut van bevoorrechte schuldeisers en zullen dus als eerste vergoed worden bij vereffening van een onderneming.
De verzekeraars moeten, naast de beleggingen die berekend zijn op basis van hun verbintenissen, een bijkomende marge vormen – een veiligheidsbuffer – die aan die tegoeden toegevoegd wordt: de vrije eigen middelen, die deze solvabiliteitsmarge vormen, hebben een gemiddelde waarde die ruim twee keer zo groot is als de wettelijk vereiste solvabiliteitsmarge.
De verzekeraars ondergaan ten slotte ook weerstandstests die meten in welke mate ze in staat zijn om schommelingen op de financiële en vastgoedmarkten op te vangen, zeker in het licht van de nakende inwerkingtreding van de nieuwe solvabiliteitsregels die meer dan ooit uitgaan van een zorgvuldig risicobeheer.
Bovendien geniet iedere verzekerde die gedekt is door een Belgische individuele levensverzekering een bescherming van het bijzonder beschermingsfonds (de Staat) ten belope van maximum 100.000 euro.
Wat betreft de groepsverzekeringen legt artikel 30 van de wet op de aanvullende pensioenen de gevolgen van een eventueel faillissement van de verzekeraar bij de werkgever. Loontrekkenden en rechthebbenden zijn aldus beschermd.
bron www.assuralia.be